Donker

Ik zie geen steek voor ogen, maar loop langzaam vooruit, voorzichtig, op de tast…
Opeens een klap, alsof er iets op de grond valt. Ik bevries en houd mijn adem in. Ik hoor zacht gekreun. Lang hoef ik er niet over na te denken en loop op het geluid af. Het gekreun neemt langzaam af, maar dan voel ik iets zachts bij mijn voet, en stop. Ik buk, voel en vraag: ‘gaat het?’ Geen antwoord. Het lijkt een kind te zijn, dat gevallen is. Ik houd mijn hand voor het gezicht van het kind en voel dat het ademt.
Ik besluit het kind op te pakken en verder te dragen. Voorzichtig neem ik het in mijn armen en loop verder het duister in. Stap voor stap loop ik verder, op zoek naar een lichtpunt.
Eindelijk zie ik een klein lichtvlekje. Tergend komt het dichterbij. Ik ruik iets bekends. Dan zie ik het: een smeulende sigaret. Aan de askegel te zien, ligt deze hier al zeker 5 minuten onaangeraakt. Gelukkig ben ik al een tijdje terug gestopt. Voor de zekerheid neem ik een paar trekken en loop verder.
Mijn voet stoot tegen iets hards dat wegschuift. Ik tast met mijn hand omlaag en vind een glas. Het is gevuld met een koude vloeistof. Ik zet het tegen mijn lippen en drink. Het proeft als water en – hoe vreemd – het licht lijkt weer terug te keren. Ik zie de letters KIBU op het glas staan. Dan kijk ik naar het kind en schrik.
Het is geen kind, maar mijn kabouter. Hij is bewusteloos, maar lijkt geen zichtbare verwonding te hebben. Mijn observatie lijkt hem te wekken en hij springt uit mijn armen, onderwijl de woorden ‘Zo, nu is het wel genoeg’ uitkramend. Voordat ik iets kan zeggen, zet hij het op een rennen en verdwijnt als een speer uit mijn gezichtsveld. Het wordt weer donker.